24480 |
hazelaar |
hazelnoot:
-
hazelnoot (L269p Blerick),
hazelnotenstruik:
-
hazelnotestruuk (L269p Blerick),
hazelstruik:
hazelstroek (L269p Blerick),
hazenoot:
-
hassenoot (L269p Blerick)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
hazelnoot (L269p Blerick),
-
hazelnoot (L269p Blerick),
hazenoot:
-
hasseneut (L269p Blerick),
hassenoot (L269p Blerick)
|
hazelnoot [SGV (1914)] || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
leger:
leger (L269p Blerick),
pot:
pot (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hieht (L269p Blerick)
|
heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
hot en haar:
hae löp hot en haar (L269p Blerick),
klotsen:
kloetse (L269p Blerick),
op en af:
hae löp op en aaf (L269p Blerick),
hae löp op en aa‧f (L269p Blerick),
op en neer:
op en neer (L269p Blerick),
op en neer laope (L269p Blerick)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
drentelen:
drentele (L269p Blerick),
schommelen?:
schommele? (L269p Blerick)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wemelen:
wiemele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
heer:
hiər (L269p Blerick)
|
heer [RND]
III-3-1
|
24607 |
heermoes |
brem:
-
brem (L269p Blerick),
kattenstaart:
-
kattestert (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
kattestaart:
katǝstɛrt (L269p Blerick),
paardenstaart:
-
paerdestert (L269p Blerick),
paardestaart:
pɛrdǝstɛrt (L269p Blerick)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis sien (L269p Blerick),
heisch (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
hijs zien (L269p Blerick)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|