18235 |
medaillon |
medaillon:
medaljon (L269p Blerick)
|
rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24421 |
meelmijt |
mijt:
miet (L269p Blerick),
idiosyncr.
mīēte (L269p Blerick)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
meelhok:
mē̜lhok (L269p Blerick)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
maelworm (L269p Blerick),
idiosyncr.
maelworm (L269p Blerick)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zeef (L269p Blerick)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
diep spaden:
dēp [spaden] (L269p Blerick)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
vonken:
vøŋkǝ (L269p Blerick)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
meerjarig:
mierjeurig (L269p Blerick),
mondig:
mundig (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
24209 |
meerkoet |
meerkoet:
maerkoet (L269p Blerick)
|
meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21273 |
meester |
meester:
meister (L269p Blerick),
mɛistər (L269p Blerick)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)]
III-3-1
|