24388 |
sneep |
meerkat:
maerkat (L269p Blerick),
mēērkat (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
sniebal (L269p Blerick),
sniebel goeie (L269p Blerick),
snieebal (L269p Blerick)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
snĕĕjbuuj (L269p Blerick),
sniëjbuuj (L269p Blerick),
’n snie.buuj (L269p Blerick),
sneeuwvlaag:
snĕĕjvlaag (L269p Blerick),
snĕĕjvlei (L269p Blerick)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snie-je (L269p Blerick),
snieë (L269p Blerick),
snieëje (L269p Blerick),
snêje (L269p Blerick),
Opm.: de ie netals in hier.
snieje (L269p Blerick)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
-
snie klökske (L269p Blerick),
idiosyncr.
sniējklökske (L269p Blerick)
|
sneeuwklokje [DC 60a (1985)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snie.je (L269p Blerick),
sniej (L269p Blerick),
snie͂ (L269p Blerick),
sniëj (L269p Blerick),
sniën (L269p Blerick),
snĭĕeje (L269p Blerick),
snĭĕjjə (L269p Blerick),
snêê (L269p Blerick),
ps.1: letterlijk overgenomen; boven de ö staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken. Of de laatste letter toch omspellen: snie-$? ps.2: onder de ie-ö staat nog een boog; weet niet wat invuller hiermee bedoelt.
snie-ö (L269p Blerick)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
rap:
rap (L269p Blerick),
vinnig:
vinnig (L269p Blerick)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32269 |
snijbank, werkbank |
ezel:
ē̜zǝl (L269p Blerick)
|
De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.]
II-12
|
33232 |
snijbiet |
snijreube:
(mv)
snii̯rø̄bǝ (L269p Blerick)
|
Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.]
I-5
|