25048 |
snorren |
snorren:
snorre (L269p Blerick)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
snorsepijp:
sneursepiep (L269p Blerick)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34510 |
snot |
snot:
snot (L269p Blerick)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
snotjong:
Zo wordt het ook wel genoemd.
snotjong (L269p Blerick),
snotnaas:
snotnaas (L269p Blerick),
snòtnaas (L269p Blerick),
snotneus:
sn-tneus (L269p Blerick),
sno.tneus (L269p Blerick),
snòtneus (L269p Blerick),
snótneus (L269p Blerick),
snotterbel:
snotterbel (L269p Blerick)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
snotterbel (L269p Blerick),
snôtterbel (L269p Blerick)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snōttere (L269p Blerick),
snôttere (L269p Blerick)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34347 |
snuffelziekte |
snuffelziekte:
snuffelziekte (L269p Blerick)
|
Een aandoening van het neusschelpje en het neustussenschot en in een verder stadium van het benige geraamte van de bovenkaak. De dieren krijgen heftige en uitputtende niesbuien; de ademhaling is snuivend; er treden neusbloedingen op en de uitvloeiing uit de neus is dun en soms ook slijmig (WBD I.6, blz. 854). [N 52, 20; N 76, 50; A 48a, 33]
I-12
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuifje (L269p Blerick)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
snuisterderij:
snuusterderie (L269p Blerick)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
snoet (L269p Blerick),
snoêt (L269p Blerick),
snŏĕt (L269p Blerick),
snuit:
snoet (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
snōēt (L269p Blerick),
snūt (L269p Blerick)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)]
I-12, III-1-1, III-4-2
|