17591 |
sproeten |
proeten:
[sic]
prôete (L269p Blerick),
sproetelen:
sproetele (L269p Blerick),
sproetelen (L269p Blerick),
sprootele (L269p Blerick)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
dennenappels rapen:
denneappels rape (L269p Blerick),
sprokkelen:
sprokkele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
spròkkele (L269p Blerick)
|
sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
sprookje (L269p Blerick)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
sprautjes (L269p Blerick),
spruutjes (L269p Blerick)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
scheuten (gooien):
scheut goeie (L269p Blerick)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
spruitje:
spruutjes (L269p Blerick),
spruitkool:
sproetkoel (L269p Blerick)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
sprouw (L269p Blerick)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sprietse (L269p Blerick),
spritsen (<du.):
sprietse (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
spuiten:
spuite (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
spuiten (L269p Blerick)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
mondstuk:
móndstök (L269p Blerick),
spuitstuk:
spuitstôk (L269p Blerick),
spuitstök (L269p Blerick)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33266 |
spurrieschoof |
garve:
gɛrf (L269p Blerick)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|