e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruiloft bruiloft: broelef (Blerick) bruiloft [SGV (1914)] III-2-2
bruine gebreide dameskous sjanshoos: [Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]  sjanshaose (Blerick, ... ) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brulkoe brulse koe: brølsǝ ku (Blerick) Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a] I-11
brullen brullen: brølǝ (Blerick) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte bandloos zijn: (de koe is) bandloos (Blerick), bruls zijn: (de koe is) brøls (Blerick) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
brutaal onbeschoft: onbeschoêf (Blerick) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] III-3-1
bui, regenbui bui: buu (Blerick), flinke bui: ein flinke buuj (Blerick), regenbui: rêgebuu (Blerick) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: būǝk (Blerick), pens: pens (Blerick) Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9
buik (spotnamen) pens: pens (Blerick) buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
buikband buikband: bū.k˱baŋk (Blerick) De band die het dichtst bij het dikste gedeelte van het vat, de buik, wordt aangebracht. Een vat heeft ten minste twee buikbanden; één aan elke kant van het vat. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22c; N E, 42] II-12