20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelef (L269p Blerick)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
sjanshoos:
[Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]
sjanshaose (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34197 |
brulkoe |
brulse koe:
brølsǝ ku (L269p Blerick)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L269p Blerick)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
bandloos zijn:
(de koe is) bandloos (L269p Blerick),
bruls zijn:
(de koe is) brøls (L269p Blerick)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
onbeschoft:
onbeschoêf (L269p Blerick)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buu (L269p Blerick),
flinke bui:
ein flinke buuj (L269p Blerick),
regenbui:
rêgebuu (L269p Blerick)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
būǝk (L269p Blerick),
pens:
pens (L269p Blerick)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (L269p Blerick)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32316 |
buikband |
buikband:
bū.k˱baŋk (L269p Blerick)
|
De band die het dichtst bij het dikste gedeelte van het vat, de buik, wordt aangebracht. Een vat heeft ten minste twee buikbanden; één aan elke kant van het vat. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22c; N E, 42]
II-12
|