33984 |
achterhaam |
achterbroek:
achterbroek (L269p Blerick)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterhand:
axtǝrhant (L269p Blerick)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
17572 |
achterhoofd |
achter op de kop:
achter op diene kop (L269p Blerick),
achterkop:
achterkop (L269p Blerick)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
bijhoef:
bēi̯hōf (L269p Blerick),
bijklauw:
bēi̯klau̯w (L269p Blerick),
bijpoot:
bēi̯pūt (L269p Blerick),
bijzool:
bēi̯zǭl (L269p Blerick)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
schijthakken:
sxiǝthakǝ (L269p Blerick)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
band:
(mv)
bɛnt (L269p Blerick)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
20359 |
achterneef |
achterneef:
achternäf (L269p Blerick),
kind van neef of nicht
achternèf (L269p Blerick)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20360 |
achterneefneef |
halve neef:
halve nèf (L269p Blerick)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20156 |
achternicht |
achternicht:
achternich (L269p Blerick),
kind van neef of nicht
achternich (L269p Blerick),
halve nicht:
kind van halve oom of tante
halve nich (L269p Blerick)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
31585 |
achterschijf |
stootplaat:
stuǝtplāt (L269p Blerick)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|