e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koster koster: kö.stər (Blitterswijck) koster [RND] III-3-3
kostganger commensaal (<lat.): wel eens  kommengaal (Blitterswijck), kostganger: koast-gen-ger (Blitterswijck) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmənāi̯ (Blitterswijck) karbonade III-2-3
koud, mistig en somber weer duister (weer): duuster wêr (Blitterswijck, ... ) donker [~ weer] [SGV (1914)] || weer [donker ~] [SGV (1914)] III-4-4
koude drukte maken veel kaskenades maken: cf. VD s.v. "gasconnade"= (fr. )snoeverij, grootspraak  veul kaskenades make (Blitterswijck) veel drukte maken III-1-4
koude noordenwind, bijs koude wind: ènne kal-de wiend (Blitterswijck) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] III-4-4
kous: algemeen hoos: hoas (Blitterswijck) kous [SGV (1914)] III-1-3
kousenband hozenbindel: haozenbeindel (Blitterswijck) kousenband [N 07 (1961)] III-1-3
kouter kouter: kǭldǝr (Blitterswijck), kǭltǝr (Blitterswijck) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraakbeen knoers/knors: knoers (Blitterswijck) kraakbeen [SGV (1914)] III-1-1