e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neus (spotnamen) snuit: snat (Blitterswijck) neus [SGV (1914)] III-1-1
nicht nicht: nīcht (Blitterswijck) nicht III-2-2
niet drachtig gust: gøst (Blitterswijck) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11
niet haaks schiks: sxeks (Blitterswijck) Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.] II-12
nietsnut knungel: cf. WNT VII-2 s.v. "knungel - knongel = klungel - klongel  knungel (Blitterswijck), lapzwans: lapzwāns (Blitterswijck), niksnutter: niksnutter (Blitterswijck), schei-kerel (< du.): schijskel (Blitterswijck) nietsnut || nietswaardig persoon || vent van niks III-1-4
nieuwe maan nieuw licht: nei leecht (Blitterswijck) maan [donkere ~] [SGV (1914)] III-4-4
nieuws nieuws: neis (Blitterswijck) nieuws [SGV (1914)] III-3-1
nieuwsgierig nieuwsgierig: neisgierig (Blitterswijck), ni-jsgierig (Blitterswijck) nieuwsgierig [SGV (1914)] III-1-4
niezen niesten: nieste (Blitterswijck) niezen, proesten [SGV (1914)] III-1-2
nijptang nijptang: nīptaŋ (Blitterswijck) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11