e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pezerik pezerik: pēzǝrek (Blitterswijck), zagensmeerder: zāgǝsmē̜rdǝr (Blitterswijck) De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] II-12
piekeren mieren: miere (Blitterswijck), mijmeren: mīēmere (Blitterswijck) peinzen, denken, piekeren || zeuren, piekeren III-1-4
pijn pijn: pin (Blitterswijck) pijn [RND] III-1-2
pijpenstrootje smele: smeel (Blitterswijck), smelentos: smelentos (Blitterswijck), smelenwortel: gebruikt als bezems en borstels  smelewortels (Blitterswijck) buntgras pol — || buntgraswortels || smeel, pijpestrootje III-4-3
pilaar pilaar: pilaar (Blitterswijck) Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
pinksterbloem hondsbloem: hóndsbloem (Blitterswijck), pispot: pispot (Blitterswijck) akkerhoornbloem III-4-3
pinksteren pinksteren: Pinkstere (Blitterswijck) Pinksteren [SGV (1914)] III-3-3
pissebed wild varken: wīld vērke (Blitterswijck) pissebed III-4-2
pit van een steenvrucht kern: kēr (Blitterswijck), kêr (Blitterswijck) kern [SGV (1914)] || pit, kern I-7
pit, kern van fruit pit: pet (Blitterswijck) [RND 10] I-7