33207 |
rapen |
omrapen:
ømrāpǝ (L215p Blitterswijck),
oprapen:
ǫprāpǝ (L215p Blitterswijck)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
muskaatrijf:
bəsxōͅtrif (L215p Blitterswijck),
raspel:
ras-pel (L215p Blitterswijck)
|
rasp [SGV (1914)] || rasp om muskaatnoten te raspen
III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspelen:
ras-pe-le (L215p Blitterswijck),
rijven:
rīvə (L215p Blitterswijck)
|
raspen || raspen (w.w.) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L215p Blitterswijck)
|
rat [SGV (1914)]
III-4-2
|
21356 |
rechtbank |
gerecht:
gerecht (L215p Blitterswijck),
tribunaal (<fr./lat.):
oud woord
rimmenaal (L215p Blitterswijck)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
24975 |
rechtop |
rechtop:
rēchtóp (L215p Blitterswijck)
|
rechtop
III-4-4
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechtvèèrdig (L215p Blitterswijck)
|
rechtvaardig
III-1-4
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (L215p Blitterswijck),
rits:
rits (L215p Blitterswijck)
|
rij [SGV (1914)] || rij, reeks
III-4-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
te wijd schrapen:
tǝ wīt sxrapǝ (L215p Blitterswijck)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
24308 |
regenworm |
pier:
pier (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck,
L215p Blitterswijck),
worm:
ö lang
wörm (L215p Blitterswijck)
|
pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm || worm
III-4-2
|