e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schitbossen schijtbossen: sxīt˱bø̜s (Blitterswijck), schijtpollen: sxitpø̜l (Blitterswijck) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoen: algemeen schoen: schoen (Blitterswijck) schoen [SGV (1914)] III-1-3
schoenborstel wiksborsteltje: weks˂bø͂ͅrstəlkə (Blitterswijck, ... ) klein schoensmeerborsteltje III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): korter dan enkelvoud  schŏĕn (Blitterswijck) schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenen poetsen wiksen: weksə (Blitterswijck, ... ) met schoensmeer insmeren III-1-3, III-2-1
schoenmaker schoester: sxustǝr (Blitterswijck) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoensmeer wiks: weks (Blitterswijck, ... ) schoensmeer III-1-3, III-2-1
schoffel schoffel: sxufǝl (Blitterswijck) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: sxufǝlǝ(n) (Blitterswijck) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoftzadel zadel: zāl (Blitterswijck) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10