33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (L215p Blitterswijck)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (L215p Blitterswijck)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
23400 |
sint-jozefbeeld |
sint-jozefbeeld:
sint jozefbeeld (L215p Blitterswijck)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19065 |
sip (kijken) |
beteuterd kijken:
betu-terd kieke (L215p Blitterswijck)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
21143 |
sjees |
sjees:
šiǝs (L215p Blitterswijck)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaai (L215p Blitterswijck)
|
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
blond ɛm blou gəslāgə (L215p Blitterswijck),
slŏan (L215p Blitterswijck)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
uithalen:
ythālǝ (L215p Blitterswijck)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
25342 |
slachten |
slachten:
slāxtǝ (L215p Blitterswijck)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25426 |
slachthout |
hanghout:
haŋkhǫlt (L215p Blitterswijck)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|