24646 |
sleedoorndoorn |
worstenpin:
grbuikt om einden van worst vast te steken
wōrstepin (L215p Blitterswijck)
|
sleedoorn-doorn
III-4-3
|
34294 |
sleephout |
sleephout:
slęi̯phǫlt (L215p Blitterswijck)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
17930 |
slenteren |
waaien:
waaje (L215p Blitterswijck),
wapperen:
wappere (L215p Blitterswijck)
|
slenteren(d lopen) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleipe (L215p Blitterswijck),
slęi̯pǝ (L215p Blitterswijck)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
koekenbloem:
kōēkebloem (L215p Blitterswijck)
|
primula
III-4-3
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slijm:
sliem (L215p Blitterswijck)
|
slib [SGV (1914)]
III-4-4
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sliep ut (L215p Blitterswijck)
|
uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slipstiǝn (L215p Blitterswijck)
|
De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.]
II-12
|
19282 |
slim |
gewiekst:
gewikst (L215p Blitterswijck),
slim:
slim (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck),
spits:
spiets (L215p Blitterswijck),
uitgeslapen:
uutgesloape (L215p Blitterswijck)
|
schrander [SGV (1914)] || slim
III-1-4
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
mv.
ke-mas-se (L215p Blitterswijck)
|
slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|