e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijwonde krap: enne krap (Blitterswijck) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snoep ijsbol: īs˂boͅl (Blitterswijck) ronde bol suikergoed, rood en wit gekleurd III-2-3
snoepen snoepen: snoe-pe (Blitterswijck) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed snoep: snup (Blitterswijck) stuk snoepgoed III-2-3
snoepje zuurtje: zyrtjə (Blitterswijck) snoepgoed met zurige smaak, babbelaar III-2-3
snoer zweep: zwēp (Blitterswijck), zweepstouw: zwēpstǫu̯ (Blitterswijck) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor schnauz (du.): snuits (Blitterswijck), snor: snor (Blitterswijck) snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snotneus snotneus: snotneus (Blitterswijck) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snuiftabak snuif: snyf (Blitterswijck) snuif III-2-3
snuit snuit: snat (Blitterswijck, ... ), snuut (Blitterswijck, ... ) neus [SGV (1914)] || Snuit [SGV (1914)] III-1-1, III-4-2