id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32749 | spitten | omdoen: omdūn (Blitterswijck), omspaden: øm[spaden] (Blitterswijck), spaden: spāi̯ǝ (Blitterswijck) | In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1 |
23327 | spoken | spoken: speu-ek (Blitterswijck) | spoken (mv.) [SGV (1914)] III-3-3 |
23328 | spoken (ww.) | spoken: spo-a-ke (Blitterswijck) | spoken (ww.) [SGV (1914)] III-3-3 |
23329 | spook | spook: spo-ak (Blitterswijck) | spook [SGV (1914)] III-3-3 |
34483 | sporen van de haan | hanensporen: hānǝspǭrǝ (Blitterswijck) | Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12 |
24493 | sporkehout | duivelskral: duvelskralle (Blitterswijck), peggenhout: peggenholt (Blitterswijck) | vuilbomenhout || vuilboom III-4-3 |
19707 | sport van een stoel | sproot: sprōt (Blitterswijck) | sport van een stoel III-2-1 |
19359 | spotten | (er) de gek mee houden: de gek mit hal-de (Blitterswijck), spotten: spot-te (Blitterswijck) | spotten [SGV (1914)] III-1-4 |
24249 | spreeuw | spraan: sprāōn (Blitterswijck), sprōān (Blitterswijck) | spreeuw [SGV (1914)] III-4-1 |
21352 | spreken, praten | praten: prōā-te (Blitterswijck), spreken: sprê-ke (Blitterswijck) | praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] III-3-1 |