19772 |
tuin |
hof:
hōāf (L215p Blitterswijck),
hōf (L215p Blitterswijck)
|
hof [SGV (1914)] || tuin
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
wollebonen:
wulleboeën (L215p Blitterswijck),
wollewoepen:
wullewoepe (L215p Blitterswijck)
|
tuinbonen || tuinboon
I-7
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zommerhuuske (L215p Blitterswijck)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
buəmkwiəkər (L215p Blitterswijck)
|
[RND 10]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
tuin:
tȳn (L215p Blitterswijck)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
19466 |
turf |
kluiten:
klytǝ (L215p Blitterswijck)
|
Met de benaming ''turf'' duidt men doorgaans een brok veen aan van een bepaalde vorm en grootte dat men door steken uit hoogveen of door baggeren uit laagveen verkrijgt. Verschillende bewerkingen worden op dat brok veen toegepast voordat het als brandstof kan dienen. Soms bedoelt men met ''turf'' veengrond of veen in het algemeen. [I, 1; monogr.]
II-4
|
20116 |
turfmolm |
turfgemul:
turfsgemul (L215p Blitterswijck),
turfsgemul:
tø̜rfsgǝmøl (L215p Blitterswijck)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
26795 |
turfspa |
turfschup:
tø̜rfsxøp (L215p Blitterswijck)
|
Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.]
II-4
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twelling (L215p Blitterswijck)
|
tweeling
III-2-2
|
30096 |
tweesteense muur |
tweesteense:
twiǝstɛns (L215p Blitterswijck)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|