20850 |
verpieteren |
verzauwelen:
vərzau̯ələ (L215p Blitterswijck)
|
het smakeloos worden van eten door te lang koken of te lang warm houden
III-2-3
|
22593 |
verschillende knikkerspelen: spel met knikkers en centen op een steen (trumpen) |
trumpen:
knikkeren met cent op steen
trum-pe (L215p Blitterswijck)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
32918 |
verspreid gras |
sprei:
spręi̯ (L215p Blitterswijck)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
19179 |
verstandig |
gescheit (du.):
gescheit (L215p Blitterswijck),
verstandig:
vestendig (L215p Blitterswijck),
wijs:
wīēs (L215p Blitterswijck)
|
verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
33394 |
verstelbaar luik boven de varkenstrog |
klep:
klɛp (L215p Blitterswijck)
|
Boven de varkenstrog bevond zich vaak een verstelbaar voerluik. In L 360 kende men geen luik maar een scherm in de vorm van een rechtopstaande plank. [N 5A, 60e]
I-6
|
29112 |
verstellen |
uitstukken:
ytstøkǝ (L215p Blitterswijck)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
22349 |
verstoppertje spelen |
piepmuis spelen:
piep-moes spele (L215p Blitterswijck)
|
schuilevinkje spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18140 |
verstuiken |
verstuiken:
verstøke (L215p Blitterswijck),
verstøkt (L215p Blitterswijck)
|
verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
stō̞kə (L215p Blitterswijck)
|
stoken, vuur aan hebben
III-2-1
|
24555 |
verwelkt |
slak:
in: de bloemen hangen slak
slak (L215p Blitterswijck)
|
verwelkt, verslapt
III-4-3
|