23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L215p Blitterswijck)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L215p Blitterswijck)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24277 |
wilde eend |
eend:
èènd (L215p Blitterswijck)
|
eend
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gans (L215p Blitterswijck),
wilde gans:
èn wĕĕlde gans (L215p Blitterswijck)
|
gans || wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
weldǝ [koe] (L215p Blitterswijck)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
heggenroos:
heggeroeës (L215p Blitterswijck)
|
hageroos
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
zuring:
zuring (L215p Blitterswijck)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24510 |
wilgenkatje |
miesje:
mieske (L215p Blitterswijck),
rattenstaart:
rattestárt (L215p Blitterswijck)
|
katje vd noteboom || wilgenkatje
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wis:
boes wisse (L215p Blitterswijck),
wis (L215p Blitterswijck)
|
bussel tenen || teen, voor het binden van takkenbossen
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L215p Blitterswijck)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|