20853 |
worst |
worst:
wōrst (L215p Blitterswijck)
|
worst
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
wōārsele (L215p Blitterswijck)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L215p Blitterswijck)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
hete worteltjes:
hieëtewörtelke (L215p Blitterswijck)
|
wortelsoort, klein en rood
I-7
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L215p Blitterswijck)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vreef (L215p Blitterswijck)
|
wreef [SGV (1914)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
dabben:
dabbe (L215p Blitterswijck),
wroeten:
vrūte (L215p Blitterswijck),
vrȳtǝ (L215p Blitterswijck)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)]
I-12, III-1-2
|
24281 |
wulp |
kuluut:
kuluut (L215p Blitterswijck),
kuut:
kuut (L215p Blitterswijck)
|
wulp [SGV (1914)]
III-4-1
|
33242 |
zaad voor bieten |
groenzaad:
grȳnzǭt (L215p Blitterswijck),
stekreubenzaad:
[stekreuben]zǭt (L215p Blitterswijck),
suikerbietenzaad:
[suikerbieten]zǭt (L215p Blitterswijck)
|
In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.]
I-5
|