17883 |
zwaaien |
weisteren:
weistere (L215p Blitterswijck)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
21407 |
zwaard |
zwaard:
zwêrd (L215p Blitterswijck)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19459 |
zwabber |
dweil:
dweͅi̯l (L215p Blitterswijck)
|
zwabber (scheepsdweil) [SGV (1914)]
III-2-1
|
32864 |
zwad, houw |
zwad:
zwat (L215p Blitterswijck)
|
De hieronder opgenomen woorden zijn van toepassing op de hoeveelheid gras die de maaier met één slag van de zeis afmaait en die links van hem blijft liggen. Het Algemeen-Nederlandse woord zwad betekent zowel deze reep afgemaaid gras alsook de regel of rij gras die op het veld ontstaat als men een baan gemaaid heeft. Dit laatste begrip, de regel afgemaaid gras, komt in het volgende lemma ter sprake, onder de titel ''gezwad''. In sommige streken zijn de volksnamen voor beide onderscheiden begrippen aan elkaar gelijk. Deze gevallen zijn op kaart 9 aangegeven. Bij sommige woorden, zoals schaar, riem, zeissel, springt het betekeniselement "hoeveelheid, opbrengst" in het oog. Bij schob denkt men in de eerste plaats aan de graanoogst; daar betekent het doorgaans de hoeveelheid aren die men voor een halve schoof met één slag van de zicht of de zeis afmaait; hier is het waarschijnlijk overdrachtelijk gebruikt. Zie ook het lemma ''rij'', ''wiers''. Voor de volledigheid van dit kleine woordveld vergelijke men ook het lemma ''graanzwad'' in de aflevering over de Akkerbouw.' [N 14, 92; JG 1a; A 16, 1a; Lu 1, 16 add.]
I-3
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brɛ̄kǝ(n) (L215p Blitterswijck)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwaoger (L215p Blitterswijck),
zwoager (L215p Blitterswijck)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager
III-2-2
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalvenstaart:
zwɛlvǝstart (L215p Blitterswijck)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemeren:
zwarte bessen
zwarte mie:mere (L215p Blitterswijck)
|
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krej (L215p Blitterswijck)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
26903 |
zwarte turf of zwartveen |
kluiten:
klytǝ (L215p Blitterswijck)
|
Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.]
II-4
|