e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakpan pan: pan (Blitterswijck) Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.] II-8
dal, vallei laagte: lègt (Blitterswijck) laagte [SGV (1914)] III-4-4
damesmantel mantel: mantel (Blitterswijck), mantels (Blitterswijck) mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
damp, stoom stoom: sto-am (Blitterswijck), zwaai: zwaai (Blitterswijck, ... ) stoom [SGV (1914)] || wasem, damp [SGV (1914)] III-4-4
dampen fompen: fompə (Blitterswijck), paven: pāvə (Blitterswijck) veel roken || zwaar pijp, sigaren of sigaretten roken III-2-3
dar dreen: drę̄n (Blitterswijck) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
das, sjaal das: das (Blitterswijck) das (doek) [SGV (1914)] III-1-3
de avond luiden heiligavond luiden: helligaovend lujje (Blitterswijck) Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de baas spelen domineren: dómmeniere (Blitterswijck) de baas spelen III-1-4
de banden inkorten opkorten: opkǫrtǝ (Blitterswijck) De door het krimpen van de duigen te ruim geworden banden korter maken. De kuiper verwijdert dan de oude klinknagels, maakt de band korter, slaat nieuwe klinkgaten in de uiteinden en klinkt de band weer aan elkaar met nieuwe klinknagels. [monogr.] II-12