| 19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spŭ-le (L215p Blitterswijck)
|
spoelen [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stīvə (L215p Blitterswijck)
|
stijven
III-2-1
|
| 20808 |
deeg |
deeg:
dieëg (L215p Blitterswijck),
diəx (L215p Blitterswijck)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 25548 |
deeg kneden |
kneden:
knējǝ (L215p Blitterswijck),
knē̜jǝ (L215p Blitterswijck)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
| 18910 |
degelijk |
degelijk:
degelik (L215p Blitterswijck)
|
grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19396 |
deken |
deken:
dēͅkə (L215p Blitterswijck)
|
deken
III-2-1
|
| 19704 |
deksel |
dek:
deͅk (L215p Blitterswijck),
dekkel:
deͅkəl (L215p Blitterswijck),
deksel:
dèksel (L215p Blitterswijck)
|
deksel [SGV (1914)] || deksel (van pot of pan)
III-2-1
|
| 24526 |
den |
den:
den (L215p Blitterswijck)
|
denneboom
III-4-3
|
| 19048 |
denken |
denken:
dênke (L215p Blitterswijck)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 24476 |
dennenappel |
kwakel:
kwakel (L215p Blitterswijck),
kwakels (L215p Blitterswijck),
schobje:
schööpke (L215p Blitterswijck)
|
denappel || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|