e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaihek haspel: hāspǝl (Blitterswijck) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
drank drank: drāŋk (Blitterswijck), zatsel: zatsəl (Blitterswijck) drank || hoeveelheid drank om dronken te worden III-2-3
dreef dreef: smalle strook weiland  dreef (Blitterswijck) dreef [SGV (1914)] III-3-1
drenzen blren: blère (Blitterswijck), grijnen: cf. Vd s.v. "grijnen"zie ook grienen  grene (Blitterswijck) drenzerig huilen || zeurig huilen III-1-4
driekleurig viooltje viool: vioeël (Blitterswijck) viooltje, bloem III-4-3
dries dries: dris (Blitterswijck) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
driftig driftig: driftig (Blitterswijck), giftig: giftig (Blitterswijck), hortig: gejaagd hard werken  hortig (Blitterswijck) driftig [SGV (1914)] || driftig, boos III-1-4
drijftol drijftol: drieftol (Blitterswijck) drijftol [SGV (1914)] III-3-2
drinkbeker drinkbeker: drēŋk˂bēͅkər (Blitterswijck), pintje: pēntjə (Blitterswijck) blikken drinkbeker || drinkbeker III-2-1
drinken bij de zeug zuiken: zȳǝkǝ (Blitterswijck) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12