e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druipen van de regen druipen: heej droop van den règen (Blitterswijck, ... ), heej druupt van den règen (Blitterswijck, ... ), druppen: drŭ-pe (Blitterswijck), drüppe (Blitterswijck) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droeventros (Blitterswijck) druiventros [SGV (1914)] I-7
drukte, gedoe ambras: ambras (Blitterswijck), bestel: Mák nie zo¯n best‰l ovver zo¯n kleinigheid: Maak niet zo¯n drukte over zo¯n kleinigheid  bestēl (Blitterswijck), gedoe: een aardig gedoej = een aardig huis  gedoei (Blitterswijck), ravage: rewazie (Blitterswijck) drukte || drukte, herrie, rompslomp || gedoente [SGV (1914)] III-1-4
druppel drup: drop (Blitterswijck), drupje: dröpke (Blitterswijck) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || druppel, druppeltje III-4-4
druppen, druppelen druppen: drüppe (Blitterswijck) druppelen, sijpelen III-4-4
dubbel gezwad dubbel zwad: døbǝl [zwad] (Blitterswijck) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
duif (alg.) duif: doef (Blitterswijck) Duif [SGV (1914)] III-3-2
duif, algemeen duif: doef (Blitterswijck), dōēf (Blitterswijck) duif || Duif [SGV (1914)] III-4-1
duif, overige soorten veldkretser: tamme duif die haar voedsel op het veld gaat zoeken  vēldkretser (Blitterswijck) veldduif III-4-1
duim toren: tūr (Blitterswijck) Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9