e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppen, druppelen druipen: drūpən (Bocholt, ... ) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gezwad: dǫbǝl [gezwad] (Bocholt) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dobbele lijn: dǫbǝl lin (Bocholt) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
duffel duffel: duffel (Bocholt) Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW] II-7
duif (alg.) duif: doef (Bocholt), duf (Bocholt), Pl. [du(i).ve]  dū(i)f (Bocholt) Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m] III-3-2
duif, algemeen duif: duf (Bocholt), dûf (Bocholt) duif [ZND 01 (1922)] III-4-1
duiken duikelen: duuk`le (Bocholt), ü of oe?  in t water dukelen (Bocholt), duiken: ü of oe?  dūken (Bocholt) Duiken. || In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duim duim: dum (Bocholt) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duimeling duimelaar: doemeleir (Bocholt) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duits duits: døͅjts (Bocholt) Duits [ZND m] III-3-1