id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18121 | fijt | fijt: fiet (Bocholt), fîêt (Bocholt) | ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2 |
34242 | filter in de melkzeef | neteldoekje: nītǝldø̄kskǝ (Bocholt), zijdoek: zidōk (Bocholt) | In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11 |
23264 | flambouw | flambouw (<fr.): ein flambauw (Bocholt), ein flambouw (Bocholt), flambauw (Bocholt) | Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] || Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3 |
28758 | flanel | keperflanel: kīpǝrflanɛl (Bocholt) | Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.] II-7 |
28996 | flanelsteek | flanelsteek: flanɛlstēk (Bocholt) | De flanelsteek is een soort kruissteek, meestal gebruikt voor het zomen, maar ook wel voor hechten en borduren. Zie ook het lemma ɛkruissteekɛ. Zie afb. 39.' [N 62, 16a; N 59, 64; N 62, 15c] II-7 |
30800 | flank | opzij: ǫp˲zī (Bocholt) | Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9 |
18648 | flaphoed | flambard (fr.): flambār(kə) (Bocholt) | flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3 |
20838 | flauw | flauw: flauw (Bocholt), leps: leps (Bocholt) | flauw || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3 |
18010 | flauwvallen | bezwijmd neervallen: b’zwieëmd (Bocholt), flauwvallen: flaëw valle (Bocholt) | Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] III-1-2 |
17989 | flets | leeps: leps gezicht (Bocholt) | hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2 |