| 24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distel (L317p Bocholt),
distəl (L317p Bocholt)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
| 33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
ręi̯n (L317p Bocholt),
scheiding:
šęi̯.eŋ (L317p Bocholt),
scheidingsvoor:
šęi̯.eŋs˲[voor] (L317p Bocholt)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
| 32837 |
akkersleep, weidesleep |
rijzer:
rī.zǝr (L317p Bocholt),
sleep:
slęi̯.p (L317p Bocholt),
sleep[eg]:
slęi̯p[eg] (L317p Bocholt),
weisleep:
węi̯[sleep] (L317p Bocholt)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
| 23715 |
akte |
akte:
akt (L317p Bocholt)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 22354 |
al dansend draaien |
hekelen:
hie:k`le (L317p Bocholt)
|
al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 22419 |
alle kegels samen |
bos:
bos (L317p Bocholt)
|
alle kegels bij elkaar [bos] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
aldɛrhejligə (L317p Bocholt),
allerheilige (L317p Bocholt),
allerheiligen (L317p Bocholt)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
| 23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (L317p Bocholt),
allerzielen (L317p Bocholt)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)] || Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
| 22335 |
alles kwijt |
keps:
keps (L317p Bocholt)
|
Blut.
III-3-2
|
| 18631 |
alpinomuts |
alpien:
alpīn (L317p Bocholt)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|