24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L317p Bocholt)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklok:
de angelusklok loeit (L317p Bocholt)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
anjelier:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
angeleere (L317p Bocholt),
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
gernoffels (L317p Bocholt),
groffiaat:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
grefijaote (L317p Bocholt)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjelier:
-
anjelier (L317p Bocholt),
genoffel:
-
gɛrnoffels (L317p Bocholt),
groffiaat:
-
greffiaten (L317p Bocholt)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L317p Bocholt)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
33488 |
appel, overige soorten |
kromstaartje:
kròmpstertsje (L317p Bocholt)
|
appel, soort
I-7
|
20638 |
appelbol |
krollemol:
Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom
krollemol (L317p Bocholt),
ponnekje:
pònneke (L317p Bocholt)
|
appelbol
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenpruts:
Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham
appelepretsj (L317p Bocholt),
Syst. Frings
apələprɛts (L317p Bocholt),
vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf
appelepretsj (L317p Bocholt),
appelmoes:
appelmoos (L317p Bocholt),
schuifaf:
omwille van de purgerende werking
sji-jfaaf (L317p Bocholt)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
appelbroodje:
Syst. Frings
apəlbry(3)̄tšə (L317p Bocholt)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|