e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
angel van bij of wesp angel: angel (Bocholt) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok angelusklok: de angelusklok loeit (Bocholt) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
anjelier anjelier: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  angeleere (Bocholt), genoffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  gernoffels (Bocholt), groffiaat: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  grefijaote (Bocholt) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) anjelier: -  anjelier (Bocholt), genoffel: -  gɛrnoffels (Bocholt), groffiaat: -  greffiaten (Bocholt) tuinanjer III-2-1
anker anker: aŋkǝr (Bocholt) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
appel, algemeen appel: appel (Bocholt, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appel, overige soorten kromstaartje: kròmpstertsje (Bocholt) appel, soort I-7
appelbol krollemol: Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom  krollemol (Bocholt), ponnekje: pònneke (Bocholt) appelbol III-2-3
appelmoes appelenpruts: Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham  appelepretsj (Bocholt), Syst. Frings  apələprɛts (Bocholt), vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf  appelepretsj (Bocholt), appelmoes: appelmoos (Bocholt), schuifaf: omwille van de purgerende werking  sji-jfaaf (Bocholt) appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaart appelbroodje: Syst. Frings  apəlbry(3)̄tšə (Bocholt) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3