34285 |
haverkorfje |
havermandje:
hāvǝrmɛntjǝ (L317p Bocholt),
zeef:
zīǝf (L317p Bocholt)
|
Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112]
I-11
|
20675 |
havermout |
havermout:
Syst. Frings
hāvərmōͅu̯t (L317p Bocholt)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutpap:
Syst. Frings
hāvərmōͅu̯tpap (L317p Bocholt)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
kopzak:
kǫp˲zak (L317p Bocholt),
voerzak:
vōrzak (L317p Bocholt)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24167 |
havik |
stootkop:
stuutkop (L317p Bocholt),
stootvogel:
stuutvugel (L317p Bocholt)
|
valk, havik
III-4-1
|
24480 |
hazelaar |
hazenotenbos:
hazenoetebosch (L317p Bocholt)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
hazenoet (L317p Bocholt)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
19534 |
hecht van een mes |
steel:
stīəl (L317p Bocholt),
m.
stē(ə)l (L317p Bocholt)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
rap:
rap (L317p Bocholt),
werk:
wɛrk (L317p Bocholt)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
dràèje (L317p Bocholt)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|