21436 |
het volle bedrag |
de hele roffel:
ps. omgespeld volgens Frings.
dən ilə rōfəl (L317p Bocholt),
de volle pot:
ps. omgespeld volgens Frings.
də voͅlə poͅt (L317p Bocholt),
ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "ha?v\\") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling.
də voͅlə poͅt (L317p Bocholt)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25558 |
het voorrijzen buiten de trog |
bolrijs:
bolris (L317p Bocholt)
|
De informant van P 56 vermeldt dat het deeg, wanneer het voorgerezen is in de trog of machine, op de bakkerstafel wordt overgebracht voor het narijzen. Sommige informanten beschouwen deze fase als een onderdeel van het voorrijzen. Deze tweede rijsbeurt vindt plaats op de bakkerstafel (Q 121e) of bank (Q 19, 198b) of in de rijskast (L 269). [N 29, 24c]
II-1
|
25557 |
het voorrijzen in de trog |
eerste rijs:
īrstǝ ris (L317p Bocholt)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
19415 |
het vuur doven |
uitgooien:
oetgooien (L317p Bocholt)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
23618 |
het zielboek aflezen |
het zondagsgebed aflezen:
sondigsgebed aaflaeze (L317p Bocholt)
|
Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23619 |
het zielboek voldoen |
zondagsgebed betalen:
sondigsgebed betaale (L317p Bocholt)
|
Het zielenboek voldoen, de hiervoor verschuldigde bijdrage betalen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heije bliksem (L317p Bocholt),
heite bliksem (L317p Bocholt),
stamppot met appel en aardappelen:
Syst. Frings
sta(ə)mppoͅt meͅt˂ apəl ɛn ɛ̄rpəl (L317p Bocholt)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] || stamppot van gestoofde aardappelen met vlees en appels
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heiten (L317p Bocholt)
|
heeten [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hȳ.kǝl (L317p Bocholt),
heukeltje:
hȳ.kǝlkǝ (L317p Bocholt),
hoopje:
hø̜i̯pkǝ (L317p Bocholt)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitereendoen:
utǝręi̯ndōn (L317p Bocholt),
uitereengooien:
[uitereengooien] (L317p Bocholt)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|