24061 |
avondwake |
bedens:
bèijes (L317p Bocholt)
|
De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azien (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
zie èèk
ezi-jn (L317p Bocholt),
edik:
èk (L317p Bocholt),
De verkorte vorm van edik Dèèn appel is zuu zoor es (of wi-j) èèk
èèk (L317p Bocholt)
|
azijn || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)]
III-2-3
|
28741 |
baai |
baai:
bāj (L317p Bocholt)
|
Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW]
II-7
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien rok:
baiəroͅk (L317p Bocholt)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
matscholk:
matšoͅlek (L317p Bocholt)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sleure (L317p Bocholt),
sleuren (L317p Bocholt),
slibberen:
slibb`re (L317p Bocholt)
|
Glijden. || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bārt (L317p Bocholt),
vinnen:
venǝ (L317p Bocholt),
vlimmen:
vlemǝ (L317p Bocholt),
vlømǝ (L317p Bocholt)
|
baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, III-1-1
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmōder (L317p Bocholt)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
eierstok:
ęi̯ǝrstǫk (L317p Bocholt)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
draagmoer:
draxmōr (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|