e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijlen bazelen: baaz’le (Bocholt), ijlen: iele (Bocholt), raaskallen: räöskalle (Bocholt) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)] III-1-2
ijsheiligen ijsheiligen: iesheilige (Bocholt) 12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)] III-3-3
ijsmuts schaatspots: šātspūts (Bocholt) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijsnagels ijsnagelen: ī.snē̜.gǝl (Bocholt) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijspegel: iespegel (Bocholt), ijspik: iespeek (Bocholt), ispékə (mv.) (Bocholt), iespeeke.  ispékə (mv.) (Bocholt), ijspin: iespin (Bocholt), îêspin (Bocholt) ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijver courage (fr.): hei heit veul coerage (Bocholt), ijver: hèi hèit voeul iever (Bocholt), eu = oeu van oeuvre = werk  hei heit veul iever (Bocholt) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] III-1-4
ijverig ijverig: hè is ieverig (Bocholt) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijsregen: iesrègen (Bocholt), ijzel: hizəl (Bocholt), iezel (Bocholt), De beim woare bei-jzeldsj.  (h)i-jzel (Bocholt), iezel (m.).  izəl (Bocholt), rijm: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  ri-jm (Bocholt) ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijsregenen: het iesrègent (Bocholt, ... ), ijzelen: het ieselj (Bocholt, ... ), hizələ (Bocholt), iezelen (Bocholt, ... ), t iezelij.  ət izəlš (Bocholt) ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] III-4-4
ijzeren deurtje voor het ovengat deurtje: dȳrkǝ (Bocholt), ovendeurtje: [oven]dȳrkǝ (Bocholt) Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6