e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaarsenpit wiek: week (Bocholt) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje prentje: printje (Bocholt) een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)] III-3-2
kaarten (ww.) kaarten: kâ:rtə (Bocholt) kaarten [RND] III-3-2
kaarten bijnemen ramasseren (<fr.): ramm`saere (Bocholt) kaarten bijnemen [rafelen, fretten] [N 112 (2006)] III-3-2
kaarten voor geld voor geld spelen: vuur geldj spuuële (Bocholt) kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] III-3-2
kaarten, een spelletje kaarten boompje: e buimke kaarte (Bocholt), potje: Sub pot [I].  e pötje kaarte (Bocholt) Een spel spelen [- kaarten]. || Een spelletje kaarten. III-3-2
kaas kaas: kîês (Bocholt), Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is  kiês (Bocholt) kaas [RND] III-2-3
kaatsbal prikkebal: prikk`ba:l (Bocholt) Kaatsbal. III-3-2
kaatsen kaatsen: kaatsen met den bal  kaatsen (Bocholt), met de bal  kaatsen (Bocholt), prikken: prikə (Bocholt), NB prikken [II]: opvangen.  prikke (Bocholt) [I.] Kaatsen. || kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
kaatsen (ballen) ballen: balle (Bocholt) met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)] III-3-2