e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapmantel caban (fr.): keban (Bocholt), kapmantel: kapmantəl (Bocholt), ZND35,011b: [neen].  kapmantel (Bocholt), ZND35,011b: Bij oude vrouwen.  eine kapmantel (Bocholt) een kapmantel (ruime vrouwenmantel die meestal gedragen werd om naar de kerk te gaan) [ZND 35 (1941)] || kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)] III-1-3
kapper, maat van 0,2 liter kappertje: Verkleinwoord van: kapper. (ook: klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud een kwart liter).  kepperke (Bocholt) inhoudsmaat III-4-4
kapstok kapstok: kapstōk (Bocholt), kapstoͅk (Bocholt) kapstok [ZND 34 (1940)] III-2-1
kapucijn kapucijn: kappesien (Bocholt) Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapucijner, velderwt struikerwten: strukɛrtǝ (Bocholt), strykɛrtǝ (Bocholt), velderwten: vɛltjɛrtǝ (Bocholt) Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
kar kar: kar (Bocholt) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: ārt (Bocholt), karakter: karakter (Bocholt), natuur: Joa, det deit ¯r neet; det ligkt neet in zi-jn nateer  nateer (Bocholt) aard (karakter) [ZND 01 (1922)] || karakter [ZND 01 (1922)] || karakter, aard III-1-4
karbonade varkensrib: vɛrkəsreͅb (Bocholt) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] III-2-3
kardinaal kardinaal (<fr.): kardinaal (Bocholt) Een kardinaal. [N 96D (1989)] III-3-3
karnemelk botermelk: butǝrmɛlk (Bocholt), būǝ.tǝrmę.lǝk (Bocholt), būǝtǝrmęlǝk (Bocholt) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11