18000 |
kippenvel |
hennenvel:
henəveͅl (L317p Bocholt)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
henǝpǫldǝr (L317p Bocholt),
polder:
pǫldǝr (L317p Bocholt)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
22325 |
kiskassen: steentje |
flits:
ein flits (L317p Bocholt)
|
Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
opgezette deeg:
ǫpgǝzatǝ dē̜x (L317p Bocholt)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
34158 |
klam trekken |
aantrekken:
antrøkǝ (L317p Bocholt)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
34159 |
klamvaars |
volle vaars:
vǫl vē̜i̯rs (L317p Bocholt)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
23477 |
klank van een klok |
klank:
klank (L317p Bocholt),
toon:
toeen (L317p Bocholt)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24185 |
klapekster |
hegegerst:
ekster die bij voorkeur haar nest in een haag bouwt
hègkègerst (L317p Bocholt)
|
haagekster
III-4-1
|
23181 |
klappertje |
pistonnetje:
p`stungske (L317p Bocholt)
|
Klappertje.
III-3-2
|
23183 |
klappertjesgeweer |
hondsverschrikker:
[Met afbeelding].
hónsv`rsjrikk`r (L317p Bocholt),
pistonnetjesgeweer:
p`stungsk`sg`wie:r (L317p Bocholt)
|
Klappersgeweer. || Speelgoedpistool, klapperpistool.
III-3-2
|