id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18071 | kroep | kroep: krop (Bocholt) | Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)] III-1-2 |
20120 | krols | lopig: lø͂ͅu̯pex (Bocholt) | loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)] III-2-1 |
17894 | krommen, ombuigen | krom maken: kromp maake (Bocholt), ombuigen: òembuige (Bocholt), omplooien: òemploeje (Bocholt) | Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2 |
21502 | kroon | kroon: krū[ə}n (Bocholt), kroontje: kry(3)̄[ə}nkə (Bocholt) | kroon [ZND m] III-3-1 |
19586 | kroonkandelaar, luster | luster: løstər (Bocholt) | lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
23381 | kroonluchter | kerkluster: kerrikluuster (Bocholt) | Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3 |
21560 | kruidenier | winkelier: doffe e wordt als ¯ aangegeven wink’leer (Bocholt) | Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1 |
22701 | kruidwis wijden | {ja}: bestond vroeger / (Bocholt), ja / (Bocholt) | Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] III-3-2 |
26082 | kruien | kruien: kryi̯ǝ (Bocholt), schurgen: šø̜rǝgǝ (Bocholt) | Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13 |
19581 | kruik | tuit: teit (Bocholt), vr. tøy(ə)t (Bocholt) | grote kan of kruik || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |