21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L317p Bocholt)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
33640 |
landerijen |
boerderij:
bōrdǝri (L317p Bocholt),
eigendom:
eigendom (L317p Bocholt),
labeur:
labø̜ǝr (L317p Bocholt),
labeurgrond:
labeurgrond (L317p Bocholt),
land:
lant (L317p Bocholt)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
mesjes kappen:
mesk`skappe (L317p Bocholt),
-meskskappe: landjepik -meskskappr [Bocholt Wb. pag. 121] -tang [Bocholt Wb. pag: 194] -hónsvrsjrikkr [Bocholt Wb. pag. 74] -slingr: kastanjes aan een touw -mziekske: luciferdoosje overspannen met elastiekjes
mesk`skappe (L317p Bocholt)
|
Landjepik (kinderspel). || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
23152 |
landjeveroveren add. |
mesjeskapper:
[Met afbeelding].
mesk`skapp`r (L317p Bocholt)
|
IJzeren werptuig waarmee kinderspel gespeeld werd.
III-3-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L317p Bocholt)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (L317p Bocholt)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
18329 |
lang schortlint |
lint:
lenər (L317p Bocholt)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33838 |
langbenig paard |
kluppel:
klø̜pǝl (L317p Bocholt)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
18286 |
lange broek |
lange boks:
ein lang boks (L317p Bocholt),
lang books (L317p Bocholt),
Lange -. Korte -.
lange boks (L317p Bocholt)
|
lange broek [ZND 16 (1934)] || lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
slachterskous:
slaXtərskoͅusə (L317p Bocholt)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|