e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landauer landauer: landauer (Bocholt) Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.] I-13
landerijen boerderij: bōrdǝri (Bocholt), eigendom: eigendom (Bocholt), labeur: labø̜ǝr (Bocholt), labeurgrond: labeurgrond (Bocholt), land: lant (Bocholt) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landjeveroveren mesjes kappen: mesk`skappe (Bocholt), -meskskappe: landjepik -meskskappr [Bocholt Wb. pag. 121] -tang [Bocholt Wb. pag: 194] -hónsvrsjrikkr [Bocholt Wb. pag. 74] -slingr: kastanjes aan een touw -mziekske: luciferdoosje overspannen met elastiekjes  mesk`skappe (Bocholt) Landjepik (kinderspel). || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
landjeveroveren add. mesjeskapper: [Met afbeelding].  mesk`skapp`r (Bocholt) IJzeren werptuig waarmee kinderspel gespeeld werd. III-3-2
landrol wel: wɛl (Bocholt) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lang ruw haar rond buik en uier duivelshaar: dȳvǝlshǭr (Bocholt) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint lint: lenər (Bocholt) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
langbenig paard kluppel: klø̜pǝl (Bocholt) [N 8, 20 en 62i] I-9
lange broek lange boks: ein lang boks (Bocholt), lang books (Bocholt), Lange -. Korte -.  lange boks (Bocholt) lange broek [ZND 16 (1934)] || lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous slachterskous: slaXtərskoͅusə (Bocholt) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3