e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeftijd, ouderdom ouder: auwer (Bocholt) ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2
leeg, niets bevattend af: aaf (Bocholt), leeg: leeg (Bocholt), lièg (Bocholt), lèg (Bocholt, ... ) leeg || Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper hoddelaar: hoedelaere (Bocholt), malenvuller: malevöller (Bocholt), martelaar: ironisch Ich hiêr het al, dich bös einen echte martelèèr  martelèèr (Bocholt) iemand, die bv. ten onrechte verklaart ziek te zijn || leegloper || zakkenvuller, profiteur III-1-4
leem, pijpaarde leem: lejm (Bocholt) leem [ZND 01 (1922)] III-4-4
leemspecie leem: lē̜jm (Bocholt) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leep, doortrapt geslepen: gesliêpe (Bocholt), glad: Ki-jk mè good ût möt dèè kèrel, want det is eine glaje, hiêr  glaad (Bocholt) doortrapt, sluw || doortrapte,sluw, uitgeslapen III-1-4
leerrede homilie (<gr.): hommellie (Bocholt) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leeuw leeuw: lie:w (Bocholt) Leeuw. III-3-2
leeuwenbek leeuwenbekje: -  lieuwebekske (Bocholt) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
leewater leewater: lē̜wātǝr (Bocholt) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9