e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lege eerste koe mastkoe: mas[koe] (Bocholt) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: legən (Bocholt) leggen [ZND m] III-1-2
legger spierbolletjes: spīrbø̜lǝkǝs (Bocholt) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
legnest legnest: lē̜ ̞qnęst (Bocholt), lęxnęst (Bocholt) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: de lei (Bocholt), ein lei (Bocholt), lei (Bocholt) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lei(en) lei(en): leije (Bocholt) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Bocholt) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lęjǝ dāk (Bocholt) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lemen knikker pannenklits: pann`klits (Bocholt), panneklits (Bocholt), slitsenhuif: slidze huuf (Bocholt) Kleiknikker. || Kleiner Murmel. || Knikker in gebakken aarde. III-3-2
lemmer het scherp: šēͅ(ə)rəp (Bocholt), mes: mɛs (Bocholt) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1