22888 |
linksachter |
linksback (<eng.):
liŋs`bak (L317p Bocholt)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse klauw:
eine linksche klauw (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
linkse poot:
eine linksche poot (L317p Bocholt),
eine linksche poêt (L317p Bocholt),
eine linkse poet (L317p Bocholt),
linkse, een -:
eine linksche (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
eine linkse (L317p Bocholt)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
22881 |
linksvoor |
linksbuiten:
... binne
liŋsbu:ətə (L317p Bocholt)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
linnen:
linnen (L317p Bocholt)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lyp (L317p Bocholt),
løp (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt,
L317p Bocholt)
|
bovenlip [N 10b (1961)] || lip [RND], [ZND m] || onderlip [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (L317p Bocholt)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
litteniej (L317p Bocholt)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
lijkteken:
liektijken (L317p Bocholt),
litteken:
līētteiken (L317p Bocholt),
lītejkən (L317p Bocholt),
līteͅikə (L317p Bocholt),
lîêtteiken (L317p Bocholt)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND m]
III-1-2
|
23438 |
liturgisch vaatwerk |
kelken:
kelke (L317p Bocholt)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23445 |
liturgische gewaden |
priesterkleren:
preesterkleijer (L317p Bocholt)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|