23850 |
maria-onbevlekte-ontvangenis |
maria-onbevlekt-ontvangen:
maria onbevlekt ontvange (L317p Bocholt)
|
8 december, Marias onbevlekte Ontvangenis [Laatste Lievevrouw]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23396 |
mariabeeld |
lievevrouwtje:
leevevrouwke (L317p Bocholt),
onzelievevrouw:
aus leeve vrauw (L317p Bocholt)
|
Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23589 |
marialied |
marialiedje:
marialeedsje (L317p Bocholt)
|
Een Marialied. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23746 |
mariascapulier |
mariascapulier:
mariasjabbeleer (L317p Bocholt)
|
Een Maria-scapulier (Marias livrei?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
in `t midde van e merret (L317p Bocholt),
in `t midde van e mert (L317p Bocholt),
in `t midde vanne merret (L317p Bocholt),
maerət (L317p Bocholt),
recht euver de mert (L317p Bocholt)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
marmere beeldj (L317p Bocholt)
|
marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
marmere beeldj (L317p Bocholt)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
22440 |
masker |
mombakkes:
[Met afbeelding].
mómbakk`s (L317p Bocholt),
mommebakkes:
mommebakkes (L317p Bocholt),
muilbakkes:
[vgl pag. 125: mómbakks, met afbeelding].
moe:lbakk`s (L317p Bocholt)
|
[I.] Masker. || Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Masker.
III-3-2
|
20469 |
masturberen |
(-) aftrekken:
zich aaftrekke (L317p Bocholt),
zich aftrekken:
zich aaftrekke (L317p Bocholt)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pekhǭk (L317p Bocholt)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|