e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maria-onbevlekte-ontvangenis maria-onbevlekt-ontvangen: maria onbevlekt ontvange (Bocholt) 8 december, Marias onbevlekte Ontvangenis [Laatste Lievevrouw]. [N 96C (1989)] III-3-3
mariabeeld lievevrouwtje: leevevrouwke (Bocholt), onzelievevrouw: aus leeve vrauw (Bocholt) Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3
marialied marialiedje: marialeedsje (Bocholt) Een Marialied. [N 96B (1989)] III-3-3
mariascapulier mariascapulier: mariasjabbeleer (Bocholt) Een Maria-scapulier (Marias livrei?). [N 96B (1989)] III-3-3
markt markt: in `t midde van e merret (Bocholt), in `t midde van e mert (Bocholt), in `t midde vanne merret (Bocholt), maerət (Bocholt), recht euver de mert (Bocholt) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer marmer: marmer (Bocholt, ... ), marmere beeldj (Bocholt) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marmere beeldj (Bocholt) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
masker mombakkes: [Met afbeelding].  mómbakk`s (Bocholt), mommebakkes: mommebakkes (Bocholt), muilbakkes: [vgl pag. 125: mómbakks, met afbeelding].  moe:lbakk`s (Bocholt) [I.] Masker. || Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Masker. III-3-2
masturberen (-) aftrekken: zich aaftrekke (Bocholt), zich aftrekken: zich aaftrekke (Bocholt) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak pikhaak: pekhǭk (Bocholt) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4