e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middelste kegel gek: de gek (Bocholt, ... ), gek (Bocholt), zot: de zot (Bocholt), zót (Bocholt) [II.] Middenste kegel uit kegelspel. || Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] || Middelste kegel uit kegelspel. III-3-2
middelste rongblok pulm: pø̜.lǝm (Bocholt) Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b] I-13
middelvinger lange vinger: lange ving`r (Bocholt), middenvinger: midd`ving`r (Bocholt) Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, middelste vinger, langeman, lang(st)e vinger). [N 106 (2001)] III-1-1
middendeel van het paard middenstuk: medǝstøk (Bocholt), pens: pɛ.ns (Bocholt), romp: ro.mp (Bocholt) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombɛnj (Bocholt) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
middenpad hoofdpad: hoefdpaad (Bocholt) De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
middenrif rand: raënd (Bocholt) Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)] III-1-1
middenschip middenbeuk: middebeuk (Bocholt) De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)] III-3-3
midvoor centervoor: saenter`vø:r (Bocholt), sent`rväör (Bocholt) Midvoor, spits. || Midvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
mier zeikworm: zeikwurrem (Bocholt, ... ), zeîkwörm (Bocholt) mier || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)] III-4-2