22478 |
middelste kegel |
gek:
de gek (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt),
gek (L317p Bocholt),
zot:
de zot (L317p Bocholt),
zót (L317p Bocholt)
|
[II.] Middenste kegel uit kegelspel. || Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] || Middelste kegel uit kegelspel.
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
pulm:
pø̜.lǝm (L317p Bocholt)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
17668 |
middelvinger |
lange vinger:
lange ving`r (L317p Bocholt),
middenvinger:
midd`ving`r (L317p Bocholt)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, middelste vinger, langeman, lang(st)e vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
middenstuk:
medǝstøk (L317p Bocholt),
pens:
pɛ.ns (L317p Bocholt),
romp:
ro.mp (L317p Bocholt)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombɛnj (L317p Bocholt)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
23358 |
middenpad |
hoofdpad:
hoefdpaad (L317p Bocholt)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17690 |
middenrif |
rand:
raënd (L317p Bocholt)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
23353 |
middenschip |
middenbeuk:
middebeuk (L317p Bocholt)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22877 |
midvoor |
centervoor:
saenter`vø:r (L317p Bocholt),
sent`rväör (L317p Bocholt)
|
Midvoor, spits. || Midvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24352 |
mier |
zeikworm:
zeikwurrem (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt),
zeîkwörm (L317p Bocholt)
|
mier || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|