e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mijt mijt: mi-jt (Bocholt) mijt (insect) III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Bocholt) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mik gaffeltje: gaff`lke (Bocholt) een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik] [N 112 (2006)] III-3-2
mikken mikken: mikə (Bocholt), ogen: eugen (Bocholt), uigen (Bocholt, ... ), ö.ygə (Bocholt) lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
miltkuilen miltkuilen: meltkulǝn (Bocholt) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
miltvuur miltvuur: melšvø̄r (Bocholt) Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11
min, voedster voedster: voodster (Bocholt) voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 115 (2003)] III-2-2
minderjarig niet mondig: znd 31, 23a  nog neet munig (Bocholt) minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2
minnaar aanhouder: aanhawwer (Bocholt) minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)] III-2-2
minnares bijzit: biejzit (Bocholt) een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)] III-2-2