18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
muwəšoͅlek (L317p Bocholt)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mègk (L317p Bocholt)
|
mug
III-4-2
|
26147 |
muilband |
naafband:
nāf˱ba.nt (L317p Bocholt)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
tweede band:
twiǝdǝ [band] (L317p Bocholt)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muntel:
møŋkǝl (L317p Bocholt)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
kaakslag:
kaakslaag (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
klats in het gezicht:
Iets deftiger.
klats in t gezicht (L317p Bocholt),
klats tegen de smoel:
klats tiègen dien smoel (L317p Bocholt)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
muiltje:
müülkəs (L317p Bocholt)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mûs (L317p Bocholt),
muisje:
mi-jske (L317p Bocholt)
|
muis || muisje
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L317p Bocholt)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
21642 |
muntgeld |
kleingeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
klēͅi̯geͅlš (L317p Bocholt),
klinkend geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kleŋkeͅnt geͅlš (L317p Bocholt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|