23639 |
offergang |
offergang:
offergank (L317p Bocholt)
|
De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23409 |
offergeld |
offer:
offer (L317p Bocholt)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
even:
effe(n) (L317p Bocholt),
eventjes:
eͅffəkəs (L317p Bocholt)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
noot:
nuut (L317p Bocholt)
|
noot, vrucht
I-7
|
23227 |
oksaal |
doksaal:
doksaal (L317p Bocholt),
oksaal:
een sjoon oksaol (L317p Bocholt),
ein schoen oksaal (L317p Bocholt)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29068 |
okselstuk |
armgeertje:
ɛrmgirkǝ (L317p Bocholt),
slipgeertje:
slepgirkǝ (L317p Bocholt)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
20547 |
olie |
boomolie:
een ander woord voor olijfolie
buimulie (L317p Bocholt),
salade-olie:
slaaiulie (L317p Bocholt)
|
boomolie || slaolie
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
gebakken in uit zaad geslagen olie
smautbol (L317p Bocholt),
Syst. Frings
smau̯t˂boͅl (L317p Bocholt)
|
oliebol || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smautkook (L317p Bocholt),
Syst. Frings
smāu̯tkōk (L317p Bocholt)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] || oliekoek
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
olielamp:
ulilamp (L317p Bocholt)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|