e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onze-lieve-vrouw onze-lieve-vrouwtje: slievevrouwke (Bocholt) Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)] III-3-3
onzedig onzedig: onzedig (Bocholt) Onzedig, onzedigheid. [N 96D (1989)] III-3-3
onzevader onzevader: onze vader (Bocholt, ... ) Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)] III-3-3
onzevaderkralen onzevaderkraaltjes: onze vader-krelkes (Bocholt) De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)] III-3-3
ooft bakkemuizen: De benamig komt van gebakken muizen(de in het bakhuis) gedroogde peren leken op de muizen die in de stallen rondliepen  bakkemûze (Bocholt), gedroogde appeltjes: gedreugde appelkens (Bocholt), ooft: auft (Bocholt) Gedroogde peer waarvan (met meerdere exemplaren) moes gemaakt wordt waarmee taarten gevuld worden || hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)] III-2-3
ooftvlaai appelenvlaai: Syst. Frings  apələvlāi̯ (Bocholt), bakkemuizenvlaai: Als ze destijds in de houtoven brood gebakken hadden, droogden ze de peren op de nog warme ovenvloer. Daarvan bakten ze met kermis "vlaai"; een delicatesse met ietwat wilde smaak die refereerde aan het ooft van weleer  bakkemûzevlaai (Bocholt), taartenpomvlaai: Verkl. èè terptepimke  tertepòmvlaai (Bocholt) gedroogde peren voor het bakken van een vlaai || taart van geconfijte appelschijfjes || Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)] III-2-3
oog oog: o.ugə (Bocholt), oͅux (Bocholt), ǫu̯x (Bocholt) ogen [RND] || oog [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
oogkleppen lonklappen: lo.ŋklap (Bocholt), lo.ŋklɛp (Bocholt) Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.] I-10
ooglid ooglid: ougliêd (Bocholt), oogschel: ougschèl (Bocholt), plimper: plumper (Bocholt) een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)] III-1-1
oogst -opbrengst oogst: [oogst] (Bocholt), schaar: šǭǝr (Bocholt) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4