18218 |
ophanger |
hanglintje:
hanglintje (L317p Bocholt),
lintje:
lintsj (L317p Bocholt),
oog:
oug (L317p Bocholt)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
oͅpkla͂rə (L317p Bocholt),
opklaren.
oͅpkloͅ(ə)rə (L317p Bocholt)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gâê.ltṣ opmâ:kə (L317p Bocholt)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L317p Bocholt)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
29110 |
opnaaisel |
opnaaisel:
opnɛ̄jtsǝl (L317p Bocholt)
|
Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20]
II-7
|
19235 |
opnieuw beginnen |
herbeginnen:
herbeginnen (L317p Bocholt),
opnieuw beginnen:
opnoeuw beginnen (L317p Bocholt),
vanher beginnen:
van her beginnen (L317p Bocholt)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triø̜̄rǝ (L317p Bocholt)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
heukel:
hȳ.kǝl (L317p Bocholt)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
ət feͅl (L317p Bocholt)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29016 |
oppoffen |
oppoffen:
oppofǝ (L317p Bocholt)
|
Tot een pof opnemen. [N 62, 29]
II-7
|