23283 |
parochie |
parochie:
perochie (L317p Bocholt),
`kerkelijke gemeente met een pastoor`
ein paroekie (L317p Bocholt)
|
Een parochie. [N 96D (1989)] || Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuiken:
kyǝkǝ (L317p Bocholt),
kuikje:
kykskǝ (L317p Bocholt)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
23231 |
pasen |
pasen:
paoschen vilt laat (L317p Bocholt),
paose (L317p Bocholt),
pasen vultsch laat (L317p Bocholt),
pōͅsə (L317p Bocholt)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] || Paschen. [ZND 10 (1925)] || Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nø̄xtǝrǝ [kalf] (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
29025 |
pasklaar |
pasklaar:
pasklǭr (L317p Bocholt)
|
Gezegd van een kledingstuk wanneer het zo ver klaar is dat men het kan komen passen. [N 62, 8; MW]
II-7
|
28944 |
pasmodel |
maatkleed:
(mv)
mǭtklęjǝr (L317p Bocholt)
|
Kledingstuk dat tot model dient voor een ander kledingstuk of naar grondpatroon uitgevoerd model in dunne katoen, bedoeld als hulpmiddel voor het controleren van de pasvorm (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 5]
II-7
|
28844 |
passement |
bies:
bīs (L317p Bocholt),
galon:
galoŋ (L317p Bocholt),
tresje:
trɛskǝ (L317p Bocholt)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
goed passen:
past good (L317p Bocholt),
passen:
Spelling: <`> = sjwa.
passe (L317p Bocholt)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20749 |
pasteitje |
vid-tje:
Syst. Frings
vidēkə (L317p Bocholt)
|
Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33561 |
pastinaak |
pasnaken:
pesnaak (L317p Bocholt),
pastenaken:
bastenaken (L317p Bocholt),
pastinakenpoten:
pastinake poeten (L317p Bocholt)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|