33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhoek:
vōrhōk (L317p Bocholt)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25573 |
bewerken van het deeg op de werktafel |
de gang uithouwen:
dǝ garyk ūthǭwǝ (L317p Bocholt),
doorhouwen:
dūrhǭwǝ (L317p Bocholt),
droogkloppen:
drygklǫpǝ (L317p Bocholt)
|
De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.]
II-1
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wieroke (L317p Bocholt)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25231 |
bewolking |
wolken:
woͅukə (L317p Bocholt),
de wouke.
də woͅu(ə)kə (L317p Bocholt)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
bewolkte locht (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
overlopen lucht:
bolletje boven o van ieverlope en boven de a van star
də loͅxt eͅs iəvərloͅy‧pə, də zi:s Yən star (L317p Bocholt)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)] || Bewolkt. Hoe zegt men in uw dialect: de lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|
18011 |
bewusteloos |
bezwijmd:
b’zwieëmd (L317p Bocholt)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
op zijn gemak:
ook materiaal znd 21, 18
eine mensch, die op sie gemaak is (L317p Bocholt)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (L317p Bocholt),
bezem:
bɛsəm (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt),
Hèè kos de bessem ûtstèke, (omdat zijn vrouw hem had verlaten) ein bessem(e) stiêl is van börkehuit en eine heksebessem staat voor een abnormale dichte vertakking in een boomkruin (waarop de heksen tijdens hun luchtreis op een bezemsteel kunnen rusten)
bessem (L317p Bocholt)
|
bezem [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
bezemsteel:
Lûster, det zitsj zuu inne stiêl: het geval zit aldus in elkaar
bessemstiêl (L317p Bocholt),
steel:
stīəl (L317p Bocholt)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19303 |
bezig zijn |
aan de gang zijn:
zeen aan ne gang (L317p Bocholt),
bezig zijn:
zeen beizig meit (L317p Bocholt)
|
bezig zijn [ZND 19a (1936)]
III-1-4
|